I: Goedemorgen pinksterbloem. Fijn dat je even met me wil praten.
P: Geen probleem, ik heb alle tijd.
I: Kun je jezelf even voorstellen?
P: Officieel heet ik Cardamine pratensis, maar de meeste mensen noemen me gewoon Pinksterbloem. Ik bloei in de maanden rond Pinksteren, vandaar. Mijn grote familie is over het hele noordelijk halfrond verspreid. Allerlei kolen als bloemkool, radijs en spruitjes horen er bijvoorbeeld ook bij. We heten Kruisbloemigen.
I: Op wat voor plek leef je graag?
P: In het gras, met een beetje zon, in vochtige grond, niet teveel mest. Het komt voor dat ik ergens verdwijn omdat bijvoorbeeld de waterstand te laag is, maar als dat wordt verholpen, zoals op de Land van Ons-perceel in Zwagermieden, dan kom ik graag terug. En niet alleen ik, ook andere planten en veel weidevogels houden van een beetje nattigheid. Ik doe het verder goed in een gematigd klimaat, het mag zelfs af en toe best koud zijn. En ik moet natuurlijk genoeg tijd krijgen om volwassen te worden en me voort te planten. Niet te vroeg maaien dus mensen!
I: Je bent best een mooie plant.
P: Ik ben wel trots op mijn bloemen ja. Ik heb ze in lila, lichtroze en wit, afhankelijk van de soort grond en hoeveelheid zon die ik krijg. En ze zijn er niet alleen voor de lol: ik lok er insecten mee, die me kunnen bestuiven.
I: Vertel eens wat meer over dat bestuiven?
P: Als insecten me zien, weten ze dat er in mijn bloem nectar verborgen zit. Dat is lekker zoet, ze zijn er gek op, en als ze het komen halen, krijgen ze het stuifmeel van mijn meeldraden op hun lijf. Als ze dan een andere pinksterbloem bezoeken, komt dat stuifmeel op de stamper van die bloem. Die kan dan zaadjes maken, waar weer andere pinksterbloemen uit kunnen groeien.
Het mooie is: mijn bloemen trekken allerlei insecten aan, zoals vlinders, bijen en zweefvliegen. Die insecten zorgen ook voor de bestuiving van andere planten. Ook landbouwgewassen ja, het eten van mensen dus. Ik mag wel zeggen dat ik mijn steentje bijdraag aan een rijke natuur, aan biodiversiteit zoals mensen dat noemen.
I: Wat voor goeds kan ik nog meer over je schrijven?
P: Ik ben de waardplant voor een bijzondere vlinder: het oranjetipje. Ze legt haar eitjes op mij, vlak onder mijn bloemknop, zodat de rupsen die eruit komen de zaadjes kunnen eten die ik na mijn bloei maak. Niet echt tof voor mij, maar zolang het binnen de perken blijft heb ik geen bezwaar. Het oranjetipje is ook wel een vlinder om trots op te zijn.
I: Zijn er dingen waar je je zorgen om maakt?
P: Nou en of. In landbouwgebieden hebben ontzettend veel van mijn soortgenoten het veld moeten ruimen. Vanwege al die toestanden waar ik niet van houd: teveel mest, te vroeg maaien, te lage waterstand.
I: Nog een laatste wens?
P: Een beetje ruimte aan de randen van boerengrond. Zo’n bloeiende akkerrand, dat is toch absolutely fabulous?
Dit interview is geschreven naar de vorm van Stem van de Natuur, een initiatief van IVN Natuureducatie. Voor ons jubileum maken we in samenwerking soortgelijke interviews met onze Big Five, die we Stem van het Boerenland noemen.