Vroeger kleurden onze akkers rood van de klaproos, blauw van de korenbloem en geel van de gele ganzenbloem. Tegenwoordig overheerst er één kleur: het groen van het raaigras.
Veel algemene boerenlandsoorten in Nederland zijn de afgelopen decennia in aantal afgenomen. Denk daarbij aan akkervogels zoals de kievit, de grutto en de veldleeuwerik of graslandvlinders zoals het bruin zandoogje, het hooibeestje en het icarusblauwtje.
Ook het aantal planten- en bloemensoorten in het boerenland is sterk afgenomen in de afgelopen eeuw. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn akkerplanten sinds 1900 met minimaal 35 procent achteruitgegaan, waarbij de grootste afname plaatsvond na 1950 (*).
Wat zijn akkerplanten? Wat is er met deze soorten gebeurd? En hoe brengen we ze weer terug?
Wat zijn akkerplanten?
Akkerplanten zijn wilde kruidachtige plantensoorten, die tussen de gewassen op akkers groeien. Ze worden ook akkerkruiden of akkeronkruiden genoemd (afhankelijk van of ze gewenst of ongewenst zijn). Ze profiteren van de verzorging die voor het gewas bedoeld is.
Door het jaarlijks ploegen en bemesten is een akker een erg dynamisch milieu. De akkerplanten leven dan ook in een barre omgeving, vergeleken met meer natuurlijke vegetaties. In het winterhalfjaar is de grond min of meer kaal met sterke wisseling in temperatuur en vochtigheid. In de zomer is er de concurrentie over voedingsstoffen met het gewas en in de nazomer wordt het gewas geoogst.
Veel soorten akkerplanten hebben zich in de loop der jaren aan de teeltsystemen aangepast en aan het gewas waar ze tussen groeien.
Ze kunnen overleven dankzij grote zaadproductie (bij enkele soorten tienduizenden zaden per plant), hun eenjarige levenswijze, zodat ze grondbewerking overleven en het volgend jaar weer opnieuw kunnen groeien, of juist een meerjarige levenswijze, waarbij voedsel wordt opgeslagen in bollen of wortelstokken. Van veel soorten blijven de zaden vele jaren kiemkrachtig – klaproos bijvoorbeeld wel honderd jaar.
Hoe zorgen akkerplanten voor biodiversiteit?
Akkers met een diversiteit aan planten bevatten een rijke biodiversiteit. Tal van organismen maken er deel van uit: loopkevers, wilde bijen, vlinders, sprinkhanen, vogels, kleine zoogdieren, enzovoort. Ze vinden er beschutting en voedsel in de vorm van nectar, pollen en zaden. Hooibeestjes drinken de bloemennectar van akkerkruiden, hazen en konijnen schuilen tussen de gewassen en doen zich te goed aan de knollen en bladeren, holenduiven voeden zich met het zaad van akkerkruiden zoals vogelmuur, ganzenvoet en duizendknoop en de zeer zeldzame ortolaan eet graangewassen en broedt in eikenbomen boven roggevelden.
Daarnaast verbeteren akkerplanten de bodemstructuur met hun wortels en gaan zo bodemerosie tegen en dragen ze bij aan het behoud van belangrijke bodemmicroben.
Wat is er met akkerplanten gebeurd?
Sinds de jaren vijftig vonden er grote veranderingen plaats in ons akkerland: door ruilverkaveling werden percelen groter; heggen, hagen en houtwallen werden weggehaald; slootjes werden gedempt; grond en wordt verdroogd door middel van ontwatering; de bodem krijgt voedingsstoffen toegediend met kunstmest; gewassen worden beschermd met bestrijdingsmiddelen; ‘akker(on)kruid’ wordt tegengegaan met zaadzuivering, een proces waarbij zaden worden gereinigd en ontdaan van stof, vuil, onkruidzaden en beschadigde zaden. Akkerplanten als klaproos, vogelmuur, akkerdistel, schapenzuring, herderstasje en kleine veldkers hebben zich tot nu toe in dit veranderd landschap staande kunnen houden, maar zestien andere typische akkerplanten, waaronder roggelelie, bolderik, gele ganzenbloem en wilde ridderspoor, zijn haast onopgemerkt uit ons landschap verdwenen. Ook de gewassen zelf zijn sinds de jaren vijftig veranderd: rogge en haver hebben plaatsgemaakt voor snijmaïs dat wordt gebruikt als veevoer. Op maïsakkers kunnen slechts enkele soorten zich handhaven, terwijl op rogge- en haverpercelen juist veel soorten akkerplanten kunnen gedijen.
Wat is de gewenste situatie?
Omdat de natuurkwaliteit in Nederland ver beneden peil is gedaald, is in 2022 het rapport Basiskwaliteit Natuur geïntroduceerd. Daarin is vastgelegd welke soorten op het boerenland vereist zijn voor een minimale kwaliteit van het landschap. Als referentie is het landschap van ná de grote ontginningen, maar van vóór de grootschalige moderne landbouw genomen. Deze keuze heeft te maken met de doelen en de haalbaarheid ervan.
Niet elke soort is overal te verwachten; elke akker is uniek qua bodem, ligging, bewerking. Daarom wordt er in het rapport een ruwe indicatie naar landschapstype gehanteerd: laagveen en zandklei, hoge zandgronden en heuvelland. Voor elke landschapstypen zijn de soorten geïnventariseerd die daar te verwachten zijn. Denk aan akker-vergeet-mij-nietje, bosandoorn, echte koekoeksbloem en gewoon biggenkruid. Daarnaast is ook aangegeven welke planten goed gedijen in een bepaald gebied, zoals open water, akker, grasland, berm. Als het gaat om een ‘basiskwaliteit’ dan zijn er in akkers 80 plantensoorten te verwachten. Maar het is natuurlijk fantastisch om te streven naar ‘pluskwaliteit’, dan zijn er nog eens 18 soorten die er zouden kunnen voorkomen, zoals grasklokje, liggend walstro of tormentil.
Hoe herstelt Land van Ons akkerplanten?
Land van Ons wil op elk perceel de basiskwaliteit van natuur realiseren en werkt daar hard aan, bijvoorbeeld op de Onneresch. Dit perceel ligt op de oostelijke flank van de Hondsrug. Het is een gelaagd landschap, bestaande uit zand en keileem, dat is gevormd in de ijstijden. Het hoogteverschil is op sommige plekken wel vier meter, met in het midden Het Veentje, met daarin een pingoruïne (een cirkelvormig meer, ontstaan in de laatste ijstijd). Voor planten zijn de verschillen binnen het gebied relevant: hoogte, grondsoort en natte of droge omstandigheden bepalen welke plantensoorten zich kunnen ontwikkelen.
Het akkerareaal op de Onneresch is beperkt van omvang en is ook door de ligging ingewikkeld om te bewerken. Om niet te kleine percelen te krijgen is ervoor gekozen de diversiteit aan gewassen beperkt te houden en één nieuw gewas per jaar te introduceren. Inmiddels worden er gewassen zoals boekweit, huttentut, quinoa en triticale verbouwd en dit jaar wordt er geëxperimenteerd met veldboon. De oudste akker werd na de oogst van 2022 ingezaaid met een rustgewas, bestaande uit Italiaans raaigras, rietzwenkgras en rode klaver om de bodem te verbeteren. Hoewel het er lang uitzag als gewoon gras, zijn er nu in het voorjaar volop rode klavers te zien.
Vanwege de beperkte omvang van het akkerareaal is ook besloten om vooral de akkerranden te gebruiken om akkerplanten in te zaaien en niet, zoals ook gebeurt, door akkerplanten met de gewassen in te zaaien. De randen zijn in het eerste en tweede jaar ingezaaid met een Hondsrug-mengsel, speciaal gemaakt voor de gemeente Groningen, bestaande uit onder andere gewone veldbies, muizenoor, gewone reigersbek, roodzwenkgras en gele morgenster. Dit voorjaar is er gerst ingezaaid met een eenjarig mengsel, waaronder akkerleeuwenbek, kegelsilene, wilde ridderspoor en reukeloze kamille.
Naast de ingezaaide planten komen er ook van nature akkerplanten voor op de Onneresch. Twee keer per jaar worden de akkerlanden gemonitord op biodiversiteit. Vorig jaar telden vrijwilligers 28 soorten akkerplanten, waaronder gele ganzenbloem, gewone spurrie, herik, viooltje en heel veel soorten korenbloemen, waarvan de meeste overigens niet tot de 80 van de genoemde basislijst behoren. De meeste soorten groeiden in de buurt van de huttentut en de quinoa. Het is nog te kort dag om conclusies te trekken over toename van soorten. Wat wel interessant is, is dat er door de vernatting van Het Veentje een kleine toename te zien is van vogelsoorten. Voor het eerst werden er kemphanen, watersnippen en wintertalingen geteld. Veranderingen gaan langzaam, maar Onneresch is op de goede weg.
Wat kun je zelf doen?
– Lees Het Akkerboek (2021). Hierin worden praktische handvatten gegeven voor akkerflorabeheer. De auteurs gaan uit van verschillende akkertypes met akkerflora in combinatie met gewasopbrengst: van de meest productieve akkers en laagste akkerfloradiversiteit tot de minst productieve akkers met de hoogste soortendiversiteit.
– Werk met inheemse en bij voorkeur regionale zaden en zaai deze in met een passend graangewas of in akkerranden.
– Zorg voor een lange stoppelfase na de oogst. Tal van plantensoorten profiteren van een lange stoppelfase om te kunnen groeien en zaad zetten. Niet alleen vind je in de stoppel bijzonder bedreigde soorten zoals eironde leeuwenbek, spiesleeuwenbek of kleine wolfsmelk, ook bieden de talrijke kruiden op de stoppel voedsel voor tal van vogels in het najaar en de winter.
– Verbouw twee of meer verschillende gewassen na elkaar. Zo raakt de bodem minder snel uitgeput en blijven er meer voedingsstoffen beschikbaar voor akkerplanten.
Lees verder
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2020/06/afname-flora-en-fauna-in-agrarisch-gebied-sinds-1900
https://www.zoogdiervereniging.nl/sites/default/files/2022-06/soortennl_rapport_meetsoorten_basiskwaliteit_natuur_def.pdf
https://www.levedebijen.be/uploads/Mediatheek/Brochure%20BIODIVERSITEITSAKKERS.pdf
Marijke Wempe
(*) Om trends in flora (en fauna) te monitoren, past het CBS de Living Planet Index toe. De LPI is een internationaal geaccepteerde methode om veranderingen in de biodiversiteit vast te stellen en wordt sinds 1997 gebruikt. De berekeningen gebeuren op basis van een 2500-tal soorten waarvan meer dan 7000 tijdsintervaldata verzameld worden. Deze data worden verzameld door duizenden vrijwilligers die regelmatig op pad gaan om planten te tellen en worden gecontroleerd door de experts van soortenorganisaties zoals Ravon, Stichting Anemoon, De Vlinderstichting en Sovon.
De gegevens van vóór 1997 zijn nu ook bekend dankzij het digitaliseren van oude data en informatie uit archieven en verzamelingen. Op basis daarvan worden door het CBS betrouwbare analyses gemaakt. Alle natuurstatistieken worden met uitleg gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving, een website over milieu, natuur en ruimte in Nederland. Het Compendium is voor iedereen toegankelijk.