Thomas Oudman, journalist bij De Correspondent, bioloog, gepromoveerd op de ecologie van trekvogels, wijst in Uit de shit (juni, 2023) de weg uit de landbouwcrisis. Het boekje van zo’n 130 kleine pagina’s is wel een pamflet genoemd, maar daarvoor heeft het teveel eindnoten, namelijk 145, waarin verwezen wordt naar wetenschappelijke en overheidspublicaties.
Leken die discussies over de landbouwcrisis proberen bij te houden, krijgen deze keer niet het gevoel dat ze een introductiecursus biologie hebben gemist. Zo legt hij uit waarom Nederland van oorsprong geen geschikte landbouwgrond had: aan de kusten ondoordringbare zeeklei, vervolgens veen in een zure, zuurstofdichte laag en vooral in wat nu Drenthe, Overijssel en Utrecht is zand dat ijstijden en rivieren hier hebben achtergelaten. Gras en heide is ongeschikt voor menselijke consumptie, behalve als het eerst door de maag van koe of schaap is gegaan van wie de poep (met die van de mens) bovendien helpt om de grond vruchtbaar te maken. Ziedaar het kleinschalige gemengde bedrijf van weleer.
Als we één ding van dit boekje kunnen leren is het dat de landbouwcrisis begint en eindigt bij het bodemleven. Dat is in groot gevaar door de wijze waarop de landbouw zich ontwikkeld heeft. Het bodemleven zal centraal moeten staan in welke oplossing van de landbouwcrisis dan ook.
Daarom les twee: gewassen groeien door voedingsstoffen die ze kunnen opnemen dankzij leven in de bodem. Het zeer talrijke bodemleven – één theelepel grond bevat meer organismen dan er mensen op aarde zijn – zorgt ervoor dat dode organische stof van planten en dieren uit elkaar wordt gerafeld en in stadia tot minuscule, voor plantenwortels hapklare brokjes wordt afgebroken.
Dat gebeurt in een ecologisch systeem met een voedselketen waarin duizenden soorten organismen elkaar tot voedsel dienen. Aan de top ervan staat de mijt (las ik elders) als een ondergrondse koning leeuw; aan de basis leven miljarden bacteriën en schimmels in vele soorten. Behalve voor plantenvoeding zorgt dit ecosysteem voor zijn eigen levensvoorwaarden, waaronder zaken als zuurgraad, mineralenbalans en de structuur van de grond.
De interacties tussen al die organismen zijn voor een groot deel nog onbekend. Duidelijk is wel dat planten zich niet behoorlijk kunnen voeden zonder intensieve samenwerking met bacteriën en schimmels. Zo is het belangrijk om te weten dat schimmels en planten voedingsstoffen uitwisselen waar ze zelf niet aan kunnen komen, waaronder stikstof die schimmels aanleveren in ruil voor suikers die de planten zelf maken door middel van fotosynthese. Bacteriën (die onder andere in wormendarmen leven) en schimmels vormen als het ware het externe deel van het verteringssysteem van planten.
Ook krijgt de grond mede structuur dankzij schimmeldraden (kilometers daarvan in één klontje aarde): ‘Ze omhullen dode stukjes plantenmateriaal met hun draden als een soort pakketjes […], de plakkerige klonten waarin vruchtbare aarde uiteenvalt als je er met je handen een hap uit neemt,’ aldus Oudman.
Kern van het betoog
Een kernpunt in Oudmans betoog is dat gewassen worden geproduceerd door dit ecologisch systeem. Mensen maken niet zelf bloemkolen, maar faciliteren de ecologie om dit te doen. Aanvankelijk zonder er ook maar iets van te begrijpen – en later nog maar een beetje – hebben mensen door de eeuwen heen geleerd om de ecologie te verleiden de gewassen te maken die ons het beste uitkomen. Zonder dit ecologische systeem geen natuur en dus ook geen landbouw. Spoiler alert: hier is het misgegaan, we gedragen ons alsof we zelf, zonder dit ecologisch bodemsysteem voedsel kunnen produceren – sterker nog: of wij het beter kunnen dan de natuur.
Dit ernstige misverstand is in de wereld gekomen nadat halverwege de 19-de eeuw werd ontdekt dat ‘in het natte Nederland de schamele beschikbaarheid van mineralen dé beperkende factor (was) voor een rijke oogst.’ Daarbij moet je in de eerste plaats aan stikstof denken, maar een tekort aan kalium of fosfor kan ook zo’n beperkende factor zijn.
In 1910 ontdekten Duitse scheikundigen dat je stikstofgas uit de lucht kan omzetten in korrels die stikstofverbindingen bevatten die planten kunnen opnemen. ‘Plantenvoedsel destilleren uit lucht: de heilige graal was gevonden. Een kunstje dat de afgelopen miljarden jaren uitsluitend was weggelegd voor een selecte groep bodembacteriën, flikte de mens nu in een handomdraai,’ schrijft Oudman. Daar waren veel kolen voor nodig, later gas; geen probleem, want van broeikasgassen had nog niemand gehoord. Behalve van stikstof waarvan verreweg het meest wordt toegevoegd, wordt ook van fosfor en kalium kunstmest gemaakt.
Dit alles leidde in Oudmans woorden tot een explosie van kunstmestgebruik. ‘Tussen 1950 en 1970 steeg het gebruik van stikstofkunstmest van 100 naar 500 miljoen kilo per jaar.’ Deze enorme toename van het kunstmestgebruik, plus een aantal gelijktijdige ontwikkelingen leidden samen tot wat Oudman ‘de industrialisering van de landbouw’ noemt.
Aan veel van die ontwikkelingen is de naam van Sicco Mansholt verbonden. Na de oorlog waarin het platteland door de Duitsers was leeggeroofd, trad hij als minister van landbouw op als de krachtdadig architect van de industriële landbouw: ruilverkaveling, schaalvergroting, importbeperkingen voor concurrerende producten en het omgekeerde voor goedkoop veevoer en mineralen. De industrialisering van de landbouw zette zich voort onder toepassing van een overmaat aan bestrijdingsmiddelen en krachtvoer en een verdere mechanisering van de landbouw die Oudman ‘fabrieksmatig’ noemt. Het was Mansholt – ook later, als zeer invloedrijke eerste Eurocommissaris – vooral te doen om het bestrijden van de armoede onder de boeren en niet alleen, zoals vaak gedacht, om de voedselzekerheid, die volgens Oudman helemaal niet in gevaar was.
Het weergaloze succes van de Nederlandse landbouw en veeteelt, waardoor iets van twee derde van ons vlees en andere landbouwproducten wordt geëxporteerd, is algemeen bekend. Toch verbaast het me dat de landbouw slechts 1,3% van het bbp vertegenwoordigt. Als je bij de veeteelt de hele industrie eromheen meerekent is dat nog slechts 1% van het bbp.
Deze cijfers komen geregeld langs: 98 miljoen kippen, 11,3 miljoen varkens, 3,8 miljoen runderen en bijna een half miljoen melkgeiten in 2022.
Ecologische catastrofe
We stevenen daarmee af op een ecologische catastrofe en de oorzaak is allereerst de overmaat aan stikstof in de bodem, daarin terechtgekomen door stikstofkunstmest en het geïmporteerde eiwitrijke en daarmee ook stikstofrijke krachtvoer dat aan die miljoenen stuks vee wordt gevoerd.
Omdat het bodemleven – net als de rest van het planten- en dierenleven – is afgestemd op stikstofschaarste stopt daardoor de ruil van stikstof voor suikers tussen planten en schimmels. Essentiële schimmelsoorten verdwijnen en worden verdrongen door soorten die suikers en andere stoffen niet ruilen maar stelen en zodoende planten ziek maken. Bestrijdingsmiddelen tegen deze ziekmakende schimmels doden alle schimmels, ook wat er nog over is van de heilzame. Dat geldt ook voor de antibiotica die in de traditionele veehouderij standaard in hoge doses aan vee worden gegeven en via de mest in de bodem terechtkomen. Verplichte injecties van drijfmest (een mengsel van pies en poep) in de bodem verdrijven wormen die in een gezonde bodem organische stof van de oppervlakte naar beneden trekken. Hun gangenstelsels worden vernietigd door messen die zo’n 15 centimeter in de bodem snijden. De wormen die de grond poreus houden worden verdrongen door wormen die niet pendelen maar in een wat diepere laag blijven zitten.
Dit alles leidt er onder andere toe dat dode organische stof, idealiter gestructureerd door schimmeldraden, niet meer als een spons water kan opnemen en vasthouden. Oudman schrijft: ‘De helft van de Nederlandse landbouwgrond is ernstig verdicht, waardoor hij water niet meer goed absorbeert en planten minder goed kunnen wortelen en de opbrengst lager is. Grond die niet meer ruikt naar bos (bodemschimmels), maar naar vergeten plastic zakjes met oude boterhammen (rotting).’
Het voorgaande betreft de invloed op de bodem van de industriële landbouw, waarin stikstof een prominente rol speelt. Het overbekende ‘stikstofprobleem’ is veel breder want gaat over uitstoot en neerslag van stikstof op de gehele natuur, terwijl die natuur is afgestemd op schaarste aan stikstof. ‘De zuinige soorten, tot zeventig jaar geleden het brede fundament van het Nederlandse ecosysteem […], zijn in gestaag tempo aan het uitsterven,’ schrijft Oudman.
Een overmaat aan stikstof betekent ook verzuring van de grond waardoor veel planten die van kalk afhankelijk zijn bezig zijn te verdwijnen. En daarmee ook dieren die nu via die planten calcium tekort komen hetgeen tot te dunne eierschalen en veel gebroken vogelpootjes leidt. Het gaat dus om een zeer serieuze bedreiging van het voortbestaan van hele ecosystemen, inclusief insecten, vogels en andere dieren die te maken krijgen met de gevolgen van een verstoorde mineralenbalans. Ecosystemen die er, volgens Oudman, in veel gevallen duizenden jaren over hebben gedaan om zich te ontwikkelen.
Water, gezondheid en broeigassen
Drie van de ‘Zes problemen door te veel stikstof’ (hoofdstuk 3) tenslotte even kort. Nederland heeft naar verhouding niet alleen het meeste vee, de hoogste stikstofuitstoot, maar ook de slechtste waterkwaliteit van Europa. Dat maar liefst 90% van ons oppervlaktewater van slechte kwaliteit is, komt vooral door te hoge concentraties stikstof en fosfor, waarvan jaarlijks respectievelijk 44 en 4 miljoen kilo uit landbouwgrond het oppervlaktewater in stromen.
Ook onze eigen gezondheid loopt door de intensieve veeteelt en akkerbouw op tal van manieren gevaar. In telegramstijl: landbouwgif, zoönosen, overconsumptie van vlees, fijnstof (o.a. wegens ammoniak en pluimvee) en een toenemend tekort aan mineralen en vitamines in groenten (wegens uitputting van de bodem).
In een derde kwestie speelt de huidige landbouw misschien geen hoofdrol, maar wel een belangrijke bijrol: de uitstoot van broeikasgassen. Zo zijn onze vier kunstmestfabrieken samen goed voor een kwart van het totale Nederlandse industriële gasgebruik en een grote bron van CO2-uitstoot. (Oudman kwantificeert dit niet, maar denk aan 7% van de totale Nederlandse uitstoot van broeikasgassen.)
De landbouw in engere zin is volgens het CBS verantwoordelijk voor 16% van de totale uitstoot van broeikasgassen. Ruim meer dan de gehele transportsector: 11%
Alles uitgedrukt in CO2-equivalenten qua broeikaseffect en als percentage van de totale Nederlandse uitstoot:
– ten gevolge van het droogpompen van veen waardoor dit verdroogt en de opgeslagen CO2 ontsnapt: 3%
– vermindering van planten- en dierenresten in de bodem (zie boven) die idealiter CO2 vasthouden: 2% gemiddeld in heel Europa
– mestinjecties in het land: 2,6% (door vrijkomen van lachgas dat een 265 keer zo sterke broeikaswerking heeft als CO2 – CBS)
– methaan: 8,2% (bijna uitsluitend door de vertering van organische stoffen door boerende en scheten latende koeien; methaan heeft een 28-voudige broeikaswerking t.o.v. CO2 – CBS).
Ter vergelijking: het veelbesproken Porthos-project in Rotterdam wil CO2 afvangen en onder de bodem van de Noordzee opslaan. De overheid heeft daar 2,1 miljard voor over. Daarbij gaat het om 1,5% van de totale CO2-uitstoot. Alleen al de verhoging van het waterpeil in veengebieden zou het dubbele effect hebben voor een fractie van de kosten en risico’s. (Oudman maakt die vergelijking niet.)
Tropisch oerwoud aan regels
Uit de shit behandelt het gebrek aan aandacht voor de milieugevolgen van de industriële landbouw en beantwoordt ook de vraag waarom allerlei maatregelen niet of niet voldoende hebben gewerkt. Het korte antwoord is dat de overheid en ‘Wageningen’ gepreoccupeerd waren – en in het geval van de overheid nog steeds is – met het economisch succes van de industriële landbouw, waarvoor al het andere moest wijken. De overheid was zich er al minstens sinds het Club van Rome-rapport in 1972 van bewust dat de landbouwindustrialisatie tot een ecologische catastrofe zou leiden, maar deed weinig tot niets. De belangrijkste maatregelen kwamen dan ook uit Brussel.
Over de ontvangst van de Habitatrichtlijn uit 1992 en de daaruit voortvloeiende inrichting van de Natura-2000 gebieden schrijft Oudman: ‘Nederland ging er schoorvoetend mee akkoord […] Het was in 2003 een van de laatste lidstaten die een lijst met Natura-2000-gebieden inleverden met een minimaal oppervlak aan beschermd gebied.’ Bovendien beloofde de regering aan de boeren dat men buiten de natuurgebieden vrij mocht uitbreiden. De natuurgebieden werden ook nog eens zo gekozen dat er zo min mogelijk landbouwbedrijven voor hoefden wijken. Vandaar de versnippering van de gebieden en het fenomeen dat landbouwpercelen wel eens tussen tussen twee natuurgebieden ingeklemd liggen.
De laatste decennia heeft de overheid een tropisch oerwoud aan regels gecreëerd die overwegend niet de bedoeling hadden om milieuschade te vermijden maar om de consequenties van de Brusselse regelgeving te omzeilen. Talloze geitenpaadjes die één voor één in honderden juridische procedures, aangespannen door het MOB van Johan Vollenbroek, door rechters zijn afgesneden. Het onwettig verklaren door de Raad van State van veehouderijvergunningen op basis van het Programma Aanpak Stikstof in 2019 is het bekendste voorbeeld.
Twee stikstofkranen
Oudman vergelijkt het handelen van de overheid met dweilen, de rand verhogen en in het putje poeren van een overlopende badkuip terwijl er twee kranen vol openstaan. Zijn oplossing? Die kranen dichtdraaien. ‘De grootste is de kraan met krachtvoer uit het buitenland. Dat zit boordevol eiwit, dus ook boordevol stikstof. (…) De tweede kraan is kunstmest – gestolde stikstof die boeren op het land strooien.’ Geïmporteerd krachtvoer en kunstmest zijn niet alleen de veroorzakers van het stikstofprobleem, ze zijn ook de brandstof voor de industriële landbouw, die zich gedraagt alsof hij de natuur en haar ecosystemen niet nodig heeft en zodoende al een flink stuk op weg is om ze te vernietigen. Van dat grotere euvel noemt Oudman het stikstofprobleem ‘een symptoom’.
Het dichtdraaien van die kranen betekent strenge beperkingen op de import van (de grondstoffen van) kunstmest en krachtvoer. En dat betekent op zijn beurt onvermijdelijk het drastisch verminderen van de hoeveelheid vee zonder land waarop hun voedsel – zonder kunstmest! – kan worden verbouwd.
Oudman schrijft over een bedrijf met vleeskippen dat het niet veel meer is dan: ‘… een stal waar een veevoerbedrijf met een colonne vrachtwagens 250.000 kilo krachtvoer en 70.000 kuikens komt afleveren. Zes weken later komen ze terug om 66.000 volgroeide vleeskippen en 80.000 kilo mest op te halen. Na een week van ontsmetting begint het circus opnieuw…’
De grote meerderheid van de 460 vlees- en 670 legkipbedrijven heeft geen of weinig land. Precies hetzelfde geldt voor de 3.200 varkensbedrijven. In beide gevallen zijn er duurzame alternatieven. Ook nu al zijn er, helaas nog schaarse, pluimvee- en varkensbedrijven die het zonder geïmporteerd veevoer doen, grotendeels op reststromen van de voedselindustrie. Oudman schat dat er zonder continue toevoeging van stikstof en buitenlands veevoer 3.000 van de circa 4.300 pluimvee- en varkensbedrijven zullen moeten verdwijnen. Hij verwacht dat de meeste koeien kunnen blijven omdat zij verreweg over de meeste grond beschikken waarop ze kunnen weiden en waar ook veel veevoer wordt verbouwd, al zal de bijdrage van kunstmest daar moeten worden afgebouwd. Afgebouwd, want dit alles kan niet van de ene op de andere dag; hij schat dat er met dit proces een periode van twintig jaar gemoeid is.
Oudman heeft wel degelijk veel empathie voor het drama van boerenfamilies die niet meer mogen boeren en wil dat de regering geld uittrekt om ze tegemoet te komen. Wel wijst hij erop dat er in elk denkbaar toekomstscenario boeren weg moeten en ook dat wij allemaal, hoe dan ook, met de gevolgen van een fundamentele transitie te maken krijgen.
Lyrisch vergezicht
De voordelen van deze drastische transitie zijn het spiegelbeeld van de eerder beschreven nadelen: herstel van het bodemleven opdat de zo belangrijke schimmels weer stikstof kunnen leveren, inheemse planten die weer kunnen floreren, samen met de insecten en de bijbehorende vogels met stevige eierschalen en pootjes. En denk eens aan alle CO2- en fijnstofuitstoot die hiervoor werd opgesomd! Behalve schone lucht, uiteindelijk ook schoon water, gezond voedsel, blije koeien, prachtige veen-, duin- en weidelandschappen – Oudman is er lyrisch over.
Dat de realisatie van zijn voorstellen mogelijk is bewijst een groep van ruim 500 biologische en biodynamische melkveehouders die het tegen de stroom van banken en andere gevestigde krachten in hebben gepresteerd om te overleven en een gezond inkomen te genereren. Onderzoek heeft aangetoond dat zij minder produceren maar meer verdienen dan hun gangbare collega’s, vooral omdat zij minder kosten maken aan krachtvoer, antibiotica, bestrijdingsmiddelen, machines, installaties, brandstof en dure consultants. Land van Ons, wij.land en Herenboeren worden genoemd, naast tal van andere initiatieven ontstaan uit ontevredenheid met het overheidsbeleid. Het wordt tijd dat de overheid deze bewezen manieren van duurzame landbouw gaat financieren en ondersteunen teneinde een echte transitie te bereiken en niet alleen een in naam die in feite een vorm van ‘minder van hetzelfde’ inhoudt: voortzetting immers van methoden die natuurlijke ecosystemen miskennen en in gevaar brengen.
Oudmans voorstel is serieus en urgent: nu kan het nog, er is veel geld, ook voor de slachtoffers van de transitie, er is nog natuur om te revitaliseren, voedsel gaat duurder worden maar is nu in Nederland nog erg goedkoop. De schade door klimaatverandering zal groter worden. Nu kan het nog en bovendien kunnen we ons dan later beter teweer stellen tegen wat komen gaat.
Oudman geeft tenslotte nog een aantal aanbevelingen en hij bespreekt mogelijke knelpunten bij de uitvoering van zijn voorstel.
Aanbevelingen: ga over op andere koeien die niet louter op krachtvoer en de grootste uiers zijn gefokt en aan talloze kwalen lijden en relatief jong naar de slacht gaan. Ga terug naar ruwe mest, ploeg niet en voer voor landbouwproducten een duurzaamheidsheffing in in overeenstemming met de milieuschade en ondersteun daarmee de transitie.
Hij beantwoordt ook vragen, zoals of zijn voorstel financieel haalbaar is. (Ja: stoppende varkens- en kippenboeren kunnen ruimhartig worden gecompenseerd onder meer omdat veel van de zoveel duurder uit te kopen melkveebedrijven door kunnen gaan.) Komt de voedselzekerheid niet in gevaar. (Nee, integendeel en voedsel invoeren doen we nu ook.)
Oudman denkt dat met zijn voorstel voor echt serieuze maatregelen die de problemen bij de bron aanpakken, de kaarten wel eens heel anders kunnen komen te liggen. Goeie kans dat de verspeelde welwillendheid van ‘Brussel’ wordt teruggewonnen met het type maatregelen dat de EU al een poos bepleit. Denk bijvoorbeeld aan het huidige verzet van de regering tegen het EU-plan om het aandeel biologische landbouw in 2030 naar 25% te brengen in plaats van de huidige 4%, een van de laagste percentages in Europa.
Dit is geen kritische bespreking geworden. Mijns inziens is Uit de shit het best te lezen als rechtvaardiging van wat Land van Ons en onze partners in het Groenboerenplan doen en beogen.
Tekst: Flip Schrameijer